In ons park leven honderden bijzondere diersoorten. In het kader van Europese populatiemanagementprogramma’s voor bedreigde diersoorten vinden regelmatig uitwisselingen van dieren plaats tussen dierenparken verspreid over heel Europa (en soms zelfs daarbuiten). Er komt behoorlijk wat kijken bij het plannen en organiseren van zo’n transport en natuurlijk spelen het natuurlijke gedrag en de specifieke eigenschappen van een diersoort ook een grote rol in het proces. In deze serie lichten we er een aantal bijzondere diertransporten uit. Deze keer: de haai.
De bijna vierhonderd soorten haaien die de wereld rijk is, kunnen min of meer in twee verschillende groepen worden ingedeeld: de vrij zwemmende (of pelagische) haaien en de bodemhaaien. Vrij zwemmende haaien hebben geen waterpomp om adem te halen. Door de bek open te houden, loopt het water zo langs de kieuwen weer naar buiten. Op deze manier ademt een vrij zwemmende haai. De bodemhaaien hebben een eigen waterpomp en hoeven dus niet constant in beweging te zijn om te kunnen ademen.
Zwartpuntrifhaai (vrij zwemmende haai)
Luipaardhaai (bodemhaai)
Wanneer je dus een vrij zwemmende haai naar een ander publieksaquarium wilt transporteren, sta je voor een interessante uitdaging. Allereerst zul je het dier uit je eigen aquarium moeten zien te vangen: aangezien het haaienbassin in de Ocean alleen al uit drie miljoen liter water bestaat, is dat een complexe operatie. In sommige gevallen zet je een dier voorafgaande aan het transport apart in quarantaine. In de Ocean hebben we hiervoor de zogenaamde quarantainedriehoek, direct grenzend aan het haaienbassin.
We laten het dier vervolgens voorafgaande aan het transport vasten om te voorkomen dat hij tijdens het transport overgeeft of poept en zo het transportwater kan vervuilen. Afhankelijk van de duur van het transport, de transporttechniek, de diersoort en het levensstadium van het betreffende dier ligt de duur van die vastenperiode tussen de 36 en de 72 uur. We transporteren het dier in water uit zijn eigen bassin. Vervolgens moet je een grote tank in de transportvrachtwagen hebben, zodat de haai tijdens de reis constant kan blijven rondzwemmen. De grootte van deze tank is uiteraard afhankelijk van de soort en de grootte van het dier. Om te voorkomen dat de haai onderweg uit het water kan springen, gaat er een deksel op de tank.
Op dit punt aanbeland, zijn er verschillende opties. Zo kunnen we het zuurstofgehalte in het water verhogen tot tweehonderd procent, het deksel op de tank plaatsen (driekwart van de tank is gevuld met water en één kwart met lucht) en de lucht vervangen door gas van honderd procent zuurstof. De tank wordt in dat geval luchtdicht afgesloten. Met kleine luchtpompen onder het deksel beluchten we de zuurstof die boven het water zit in het water. Deze methode werkt prima voor kleinere haaien of voor transporten per vliegtuig. Echter, voor transporten met grotere haaien over de weg verhogen we zuurstof tot circa honderdvijftig procent en vervolgens plaatsen we het deksel erop. We houden het deksel echter deels open en blijven voortdurend zuurstof toevoegen zodat het zuurstofgehalte op honderdvijftig procent blijft. Ook meten we continu het zuurstofgehalte om dit te controleren.
Tijdens het transport geven de dieren veel ammonium en CO2 af. Bij een lang transport kan het ammoniumgehalte tot giftige concentraties oplopen. Door speciale chemicaliën aan het transportwater toe te voegen, wordt ammonium gebonden en is het niet meer giftig. Door tevens chemische buffers aan het water toe te voegen wordt de zuurgraad van het water (ofwel pH-waarde) constant gehouden. Afhankelijk van het gekozen systeem meten we gedurende het transport de waterkwaliteit (zuurstof, temperatuur, pH-waarde). Vaak wordt het dier in het transportwater geplaatst en laten we het eerst een half uur zwemmen. In die tijd geeft het dier dan vaak al veel afvalstoffen af. Na een half uur vervangen we vijftig procent of meer van het transportwater voor nieuw water en verdunnen daarmee de afvalstoffen. Pas dan worden bovenstaande transporttechnieken gebruikt. Tijdens het transport wordt naast de waterkwaliteit ook regelmatig het dier gecontroleerd.
Maar ook bij aankomst op de bestemming gaan we natuurlijk weer heel zorgvuldig te werk met het dier. We meten dan allereerst de hoeveelheid zuurstof, de pH-waarde, het zoutgehalte en de temperatuur van het transportwater, plus van het water waar het dier in terechtkomt op de bestemming. We kijken goed naar de fitheid van het dier en afhankelijk daarvan beslissen we wat we gaan doen. Het beste is om gedurende een aantal uren water toe te voegen aan het transportwater om zo het dier langzaam over te wennen aan het nieuwe water en de vervuilende stoffen van het transport langzaam te verdunnen. De duur is geheel afhankelijk van het verschil in waterkwaliteit en de status van het dier.
De eerste dagen na aankomst zijn altijd spannend. Het dier komt in een nieuwe omgeving, in nieuw water, met nieuwe geuren en geluiden om kennis mee te maken. Bovendien heeft het dier net een vermoeiend transport achter de rug. De grote vraag is dan: gaat het dier eten? Belangrijk is daarbij dat alle verzorgingsgegevens van het aquarium van herkomst goed worden gecommuniceerd met het nieuwe aquarium.
Bekijk hier beelden van het transport van witpuntrifhaaien
Lang op gehoopt, vaak gebeurt, maar nooit gelukt, totdat….
3 september 2021
Zowel in de dierhouderij als in dierentuinen werkt men met ‘body condition scores’ om aan te geven o…
24 juli 2020
De Ocean is (tijdelijk) drie zwartpuntrifhaaien rijker: deze haaien komen uit Aquazoo, Dusseldorf. D…
28 februari 2014