Iedere trouwe bezoeker van Burgers’ Bush heeft wel eens één of meerdere kalongs waargenomen. Deze vliegende zoogdieren zijn al vanaf 1988 aanwezig. Maar het zijn niet altijd dezelfde geweest. Aanvankelijk hebben we een teveel aan mannen uit ons toenmalige nachtdierenhuis naar de Bush overgeheveld om te zien hoe het ze daar zou vergaan. Dat was niet zonder reden, want in de toch wel kleine behuizing in het nachtdierenhuis konden ze amper vliegen en hoefden ze ook niet op zoek naar hun voedsel. Het waren allemaal Lyle’s kalongs (Pteropus lylei), een soort uit Zuid Oost Azië die erom bekend staat dat ze nog wel eens tot plaag worden in bijvoorbeeld bananenplantages. Je kunt je wel voorstellen wat er gebeurt als er ‘s nachts een zwerm van soms vele honderden dieren in zo’n plantage neerstrijkt en daar hun lievelingsvoedsel banaan aantreft.
Nadat ze in een uitwen-kooi waren geacclimatiseerd en aan het voor hen omgekeerde dag- en nachtritme waren gewend, konden ze losgelaten worden. Al gauw bleek dat ze van vliegen weinig verstand hadden. Wegvliegen ging nog wel, maar landen … Ze kwamen vaak op komische wijze tot stilstand op de meest vreemde plaatsen. Veel dieren bleven erg laag in de bomen en struiken hangen en staarden je gewoon op gezichtshoogte aan. Ze probeerden op de spiegelgladde bananenbladeren te landen en er is er ook zelfs één in de waterval terechtgekomen. Maar na enige tijd werd het toch gelukkig allemaal wat beter en hebben ze zelfs de kunst van het perfect landen aan die kleine achterpootjes geleerd.
Later, in 1992, is er een tweede soort bijgekomen: de epaulet kalong. Die waren kleiner en meer bruin dan zwart. Ze kwamen uit een grote kas in de Krefelder Zoo en konden gelukkig goed vliegen en landen. Ze vlogen zelfs bijzonder goed en bleken met verbazende snelheid, vaak op bezoekershoogte, tussen de bomen en struiken door te kruisen. Soms scheerden ze rakelings over hoofden wat menig gilletje heeft losgemaakt. Als men erachter kwam dat het een ‘vleermuis’ was, begonnen bezoekers vaak automatisch weer over vleermuizen die in je haar vliegen te praten (hetgeen onzin is). Maar kalongs zijn geen vleermuizen en ze jagen ook niet met sonar. In goed Nederlands heten ze vliegende honden, maar vleerhond of vliegende vos wordt ook wel gezegd. Een groot verschil met vleermuizen zit in de staart: vliegende honden hebben helemaal geen staart en alle vleermuizen wel. De vlieghuid van de vingers loopt daar helemaal door tot het puntje van de staart. Maar uiteindelijk zijn het allemaal noch muizen noch honden natuurlijk.
Zowel de Lyle’s als de epaulet kalongs bij ons zijn bejaard geraakt en omdat het alleen maar mannen waren, stierven ze langzaam uit. Er moest dus omgezien worden naar opvolgers en dan liefst van een soort waarmee meerdere dierentuinen samenwerken in een kweekprogramma. Door onze goede contacten met de dierentuin van Jersey die gespecialiseerd is in de kweek van bedreigde diersoorten, kwamen we bij de Rodrigues kalong. Hiervan zijn in 2005 eenentwintig mannen gearriveerd uit twee Europese dierentuinen. Deze soort blijkt overdag veel actiever dan de andere twee en bezoekers hebben nu dan ook een wat grotere kans bij het 'kalong spotten'. Als het ze lukt, zien ze een soort die in 1974 nog werd beschreven als de zeldzaamste soort vleermuisachtige ter wereld! Er waren er toen nog een stuk of 75 over op het eiland Rodrigues ten noorden van Madagaskar. In Jersey en op Mauritius zijn toen ijlings fokprogramma’s gestart met in totaal 18 dieren. Op dit moment zijn er ongeveer 400 dieren in Europese dierentuinen (650 in de hele wereld) en zijn er tientallen dierentuinen betrokken in het kweekprogramma. Op Rodrigues heeft de populatie zich ook hersteld maar het blijft uitkijken geblazen.
De mannetjes van de Rodrigues kalongs verzamelen harems van een stuk of acht vrouwtjes en verdedigen die (en de slaapplaats) tegen rivalen. Ze kunnen elkaar flink bijten en beschadigen. Het gekke is dan dat ’s nachts, wanneer ze uitvliegen en gaan eten, de groepjes helemaal uit elkaar vallen en de vrouwtjes rustig naast andere mannetjes kunnen en mogen eten. Ze paren dan zelfs met meerdere vreemde mannen en komen dan ’s morgens weer onschuldig in hun eigen harempje hangen alsof er niets gebeurd is. De harembaas heeft dan waarschijnlijk ’s nachts ook de bloemetjes elders buiten gezet en zo blijft iedereen tevreden. Maar voor een stamboekhouder in de dierentuinwereld is dit gedrag om wild van te worden.
Een ander probleem voor die arme stamboekhouder is het feit dat er altijd en overal mannetjes overblijven waarvoor geen harem meer beschikbaar is. Die surplus dieren wil elke fokker graag kwijt om de lieve vrede in de groep te bewaren. Daarom is er regelmatig vraag naar dierentuinen die deze mannen onderdak kunnen bieden en zo zijn wij dus ook aan onze mannengroep gekomen. De lieve vrede in deze mannengroep wordt overigens toch nog wel eens verstoord. Onder luid gekrijs worden ze soms nog wel eens stevig lastig gevallen door de oude overgebleven Lyle’s maar dat moet maar voor lief genomen worden.