Wanneer je nu het Rimba-gebied bezoekt, kun je je al haast niet meer voorstellen hoe dat er twee jaar geleden nog uitzag. Slechts weinigen zullen zich de complete historie van dit deel van de dierentuin kunnen voorstellen en daarom is het wellicht interessant om even stil te staan bij de geschiedenis van dit jubileumgebied.
Toen Johan Burgers zich met zijn dieren in 1923 in Arnhem vestigde, was het dierenpark eigenlijk een heel jonge bosaanplant met percelen berk, eik en naaldhout waartussen laantjes liepen met daarlangs eiken dan wel beuken. Restanten zijn nog steeds te vinden. Deze laantjes liepen zoals gebruikelijk in rechthoeken. Een hoofdas, parallel aan de Schelmseweg en geflankeerd met hoofdzakelijk berken, liep vanaf de huidige flamingo’s omlaag naar waar nu ongeveer de dienstingang bij de Bush zich bevindt. Loodrecht daarop liepen een aantal paden die tot in de jaren tachtig nog met een nummer werden aangeduid. Het eerste laantje liep (loopt) vanaf het oude woonhuis door de vogelafdeling richting chimpansees, het tweede laantje liep evenwijdig hieraan een stukje verderop tot aan de flamingo’s, maar het eerste deel daarvan is in de jaren zeventig opgeofferd aan een uitbreiding van de pelikanenvijver en met een bocht werd de weg daar verlegd richting het derde laantje.
Dat derde laantje vormt thans de oostelijke begrenzing van de Rimba en tevens zijn we dan aangekomen op het hoogst gelegen deel van ons park. Vanouds hebben hier de werkplaats en de grote schuur met voedsel gestaan (in 1975 het huidige Verzorgingscentrum geworden). Verzorgers die met hun kruiwagen hier naartoe moesten, moesten hun vrachtje vaak een aardig stuk omhoog duwen en daarom is dit deel altijd bij ingewijden ‘De Bult’ blijven heten. Degenen die op ‘De Bult’ hun afdeling hadden, hebben daar heel verschillende dieren te verzorgen gehad. Begin jaren zeventig had je bijvoorbeeld waar nu Burgers’ Mangrove staat nog een klein rotsverblijfje waarin twee vale gieren werden gehouden die elk jaar nestelden en paarden, maar nooit eieren hadden. Het bleken later twee mannetjes te zijn. Toen deze vogels in 1975 naar de nieuwe roofvogelvolière verhuisden, hebben er nog moeraskatten in geleefd en jongen gehad, maar het hok was eigenlijk veel te klein en is daarna dan ook snel afgebroken.
Even verderop, langs de ‘hoofdas’, stond een theehuis (later twee kiosken) en een oud verblijf dat iets groter was en meer het karakter had van een ren met een rotswand als achtergrond. Hier hebben apen in gezeten (groene meerkatten). Nadat die uit deze kooi zijn overgeplaatst naar betere verblijven elders, hebben hier een goudjakhals en een streepjakhals een plaatsje gevonden, maar uiteindelijk is die oude kooi gelukkig toch ook op de schop gegaan. Daar zijn toen verblijven gebouwd voor onder andere sneeuwhazen, sneeuwhoenders en later voor bijvoorbeeld sneeuwuilen en tenslotte prairiehoenders.
Tussen het derde en vierde laantje lag de eigenlijke ‘Bult’, een gebied waar altijd voornamelijk runderen zijn gehouden. In 1962 zijn de oorspronkelijke verblijven daar voor die tijd spectaculair gemoderniseerd. De hekken waarmee de soorten werden gescheiden zijn toen vervangen door droge grachten die enigszins zigzaggend weinig opvallend waren gebouwd en voor het oog leek het alsof alle soorten vrij het hele gebied konden gebruiken. Jan van Hooff heeft hierover destijds een artikel geschreven in het ‘International Zoo Yearbook’, het universele standaardwerk voor zooprofessionals. Hiermee was Burgers’ in Nederland zijn tijd al ver vooruit.
De dieren op ‘De Bult’ waren altijd groot en zwaar (onder andere omdat ze anders uit de open verblijven zouden springen). Zo hebben er in de jaren zestig en zeventig waterbuffels, zeboes, watoesierunderen, bantengs en bizons gelopen. Daar kwam een abrupt einde aan toen er in 1974 plotseling tuberculose werd gevonden bij de bantengs. Onderzoek gaf aan dat de besmetting ook had plaats gevonden bij de watoesies en zeboes en alle besmette runderen zijn toen ‘geruimd’ (alhoewel we dat woord toen nog niet gebruikten). Gelukkig is er nadien nooit meer een spoor van tuberculose gevonden.
In het hok van de bantengs kwamen wisenten - de bizons waren vrij van tuberculose en leefden nog allemaal – en er kwamen nieuwe watoesies vanuit het Afrika Museum. De zeboes werden vervangen door dwergzeboes en de yaks werden binnen de dierentuin ook naar ‘De Bult’ verplaatst toen hun verblijf moest plaats maken voor de aanbouw van de Bush.
De kuddes groeiden weer en enkele verblijven zijn toen samengevoegd, waarbij er soorten zijn afgestoten. De waterbuffels waren inmiddels al weg, de dwergzeboes en wisenten vertrokken ook. Bizons, yaks en watoesies kregen alle ruimte. Tenslotte werden de yaks vervangen door de groep huisrendieren toen deze uit hun verblijf werden gezet doordat de bosrendieren die in 2003 arriveerden. En nu … zijn die ook allemaal weg om plaats te maken voor de Rimba, waarin onder andere de goudjakhals en de banteng weer zijn teruggekeerd!
Op de plaats waar nu ongeveer de tijgers in de Rimba lopen, hebben ook heel wat andere soorten gezeten. Langs de ‘hoofdas’ hebben ooit zebra’s en struisvogels gestaan waar later Przewalskipaarden en daarna (tot 2007) lama’s, mara’s en nandoes liepen. De wei waar kort geleden nog kamelen stonden, was daarvoor het gebied van (eveneens) Przewalskipaarden en daarna onder andere wallabies, hoenderganzen en zwarte zwanen.
Tussen deze twee verblijven stond een fraaie hoge rots die oorspronkelijk gebouwd was voor tharen. Dat zijn een soort zware, ruige en tamelijk primitieve schapen uit de Himalaya. Hun rots is tot het eind het nachtonderkomen geweest voor de dieren die er rondom waren gehuisvest. In hetzelfde Rimba-tijgergebied lag ook de oude bavianenrots. Honderden baviaantjes hebben daar het eerste levenslicht gezien, maar er zaten in een zijverblijfje ook drillen. De bavianenrots is in 1995 ook afgebroken en omgebouwd naar een succesvol verblijf voor vosmangoesten.
En nog zijn we niet aan het eind van dit globale overzicht van wat voorafging aan de Rimba. Ten noorden van de ‘hoofdas’ heeft lange tijd een stuk bos gelegen dat als picknickbos werd aangeduid. Bezoekers konden hier tussen de bomen en braamstruiken op een bankje of in het gras hun boterhammetjes opeten met uitzicht op kamelen, dromedarissen, yaks, enzovoort.
In dit bos heeft ooit een zeer tamme, oude olifant, Louise, ’s zomers tussen de bomen gestaan toen ze in haar verblijf onenigheid had met haar stalgenoot Quimba.
In dit bos zijn later een (tweede) wolvenbos aangelegd en een verblijf voor wallabies. Deze verblijven grensden met hun achterzijden aan een wat ouder apenhuis waar allerlei soorten lange tijd in hebben geleefd: Japanse makaken, laponders, Java-apen, drillen, huzaarapen en langer geleden meerkatten en andere soorten. Hiervan keren de laponders als soort thans ook weer terug in de Rimba.
Al met al een lang verhaal waaruit blijkt dat een dierentuin bepaald dynamisch is en er telkens met kleine stapjes naar een hogere kwaliteit wordt gestreefd. Tegenwoordig gaat het echter om grote stappen. We zijn ervan overtuigd met de Rimba een fraaie, leerzame, kwalitatief voortreffelijke, educatieve en zootechnisch optimale vernieuwing te hebben gerealiseerd die beslist tijdsbestendig zal zijn, borg staat voor veel dierenwelzijn én een leuk en leerzaam bezoek.
Burgers’ Zoo staat bekend om zijn ecodisplays: natuurgebieden waar dieren vaak in grote vrijheid lev…
10 juni 2022
Bij het ontwerp van een modern dierverblijf wordt eerst heel goed gekeken naar het natuurlijke gedra…
15 april 2022
Voor veel bedreigde diersoorten zijn Europese fokprogramma’s in het leven geroepen, waaraan alle led…
14 februari 2022